Natuurmonument De Beer

Vroege plannen

Archiefonderzoek heeft in 2014 en 2023 nieuwe informatie opgeleverd over de kwestie van de inpoldering van het zuidelijk gedeelte van De Beer tijdens De Tweede Wereldoorlog en dan vooral over de rol van H(endrik) Bakker. Toch is daarmee de precieze gang van zaken nog steeds niet geheel duidelijk geworden. Waar ging het ook al weer om? Er bestonden al voor de Tweede Wereldoorlog plannen om een deel van De Beer in te polderen. Het belangrijkste doel was om zodoende landbouwgrond te maken. Deze plannen waren opgesteld door K.H. van Beek, rentmeester van Domeinen in Klundert en sinds maart 1940 tevens voorzitter van het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer.

Tijdens de Duitse bezetting ontstond een voor De Beer zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden toen de Duitsers onder andere op De Beer omvangrijke verdedigingswerken als onderdeel van de Atlantikwall wilden bouwen. Uiteindelijk is de inpoldering van de zuidkant van De Beer ter grootte van 300 ha tot stand gekomen in een onduidelijk samenspel van een aantal hoge ambtenaren van diverse ministeries, diverse onderdelen van de dienst der Domeinen, het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer en een aantal Duitse instanties. Alleen de rol van het bestuur in deze kwesties is goed gedocumenteerd, omdat de bestuursverslagen en de meeste correspondentie bewaard zijn gebleven. De rol van het bestuur is uitgebreid besproken in het boek ‘Een eersteklas landschap’, zie hiervoor vooral de pagina's 49-62.

Dubbelrol van Van Beek

Er zitten op het personele vlak een aantal opmerkelijke zaken aan de inpoldering. Zoals hiervoor al gezegd, was K.H. van Beek rentmeester van Domeinen in Klundert én bedenker van het eerste inpolderingsplan, maar tevens voorzitter van het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer. Dit bleek een ongelukkige combinatie. Onder druk van de bestuursleden moest Van Beek zich tegen de inpoldering verklaren, maar uit hoofde van zijn functie als rentmeester was hij de bedenker van een inpolderingsplan. Zijn niet altijd gelukkige optreden tijdens de oorlog zou hem na de oorlog dan ook zijn functie in het bestuur kosten.

Bakker bemoeit zich ermee

Een andere actor in het verhaal is H(endrik) Bakker, hoofd van de Dienst Domeinen. Al in 1941 raakte hij bij de discussies betrokken. En in 1942 was Bakker samen met Verhoeven, hoofd van het Technisch Bureau van Domeinen en formeel uitvoerder van de plannen, bij een bestuursvergadering van de Stichting Natuurmonument De Beer aanwezig om de plannen nog eens toe te lichten. Bakker liet daarbij geen enkel misverstand over de uitvoering: het was allemaal al beklonken en verzet had derhalve geen enkele zin.

Na de oorlog zou Verhoeven in een artikel in het blad ‘Weg en Waterbouw’ de gang van zaken tijdens de oorlog nog eens uitgebreid bespreken en verdedigen. Opnieuw werd hier het argument van de noodzakelijke landbouwgrond in stelling gebracht. Merkwaardig was dat Verhoeven de rol van de Duitsers als verstorend beschreef. Ze hielden de zaak op. Wat Verhoeven hierbij niet vertelde, was dat voor zover sprake was van oponthoud door de Duisters dit was om de plannen meer in de richting van de Duitse belangen om te buigen Vooral de ontwatering was hierbij een belangrijk punt (zie ook ‘Een eersteklas landschap’, p. 55). De uitleg van Verhoeven was echter niet juist. Verder archiefonderzoek in 2014 heeft namelijk meer duidelijkheid over de rol van Hendrik Bakker verschaft./p>

De zuivering van Bakker

De rol die Hendrik Bakker tijdens de oorlog had gespeeld, was blijkbaar voldoende aanleiding om na de Tweede Wereldoorlog tegen hem een onderzoek als onderdeel van de zuivering van ambtenaren bij het ministerie van Financiën in te stellen. Zodoende is er een uitgebreid dossier van H. Bakker. Een tiental punten werden Bakker ten laste gelegd. Het ging onder andere om bevoordeling van personen die als NSB’er bekend stonden, de aankoop van onroerende goederen, aankoop van landbouwgronden van Joodse eigenaren en de kwestie van een aantal inpolderingen, waaronder die van het Rietmoeras alias Vogelplaat aan de zuidkant van De Beer.[1] Bakker zou in zijn verweer het gebied  omschrijven als een ‘polder op het eiland Rozenburg van ongeveer 450 ha’. Het belangrijkste was dat Bakker werd verdacht van een ‘onvaderlandslievende’ houding. Essentie van het onderzoek was of Bakker tijdens de oorlog een te coöperatieve houding tegenover de Duitsers had aangenomen. Bakker stelde dat juist de Duitsers de inpoldering noodzakelijk achtten voor de voedselvoorziening. Ook stelde hij: ‘Na de capitulatie is de balans zoo, dat Nederland drie bijna voltooide polders in bezettingstijd roker is geworden.’ Bovendien zo stelde Bakker ging het om 'een zeer bijzondere gelegenheid voordoend om Nederlandsche waarden (arbeid-kaptiaal) in het land te houden en voor ons land zaken te scheppen. welke na de bevrijding nog steeds van grote beteekenis zou zijn (cultuurgronden van uitstekende kwaliteit)'. En 'na de capitulatie is de balans zoo, dat Nederland drie bijna voltooide polders in bezettingstijd rijker is geworden. Zeer veel arbeiders hebben er jarenlang werk gevonden. Veel aannemersmateriaal is voor deze Nederlandsche oorlogsvoering aangewend en niet voor de Duitschers'. Bakker merkte ook nog op dat het vertrouwen van de Duitse autoriteiten in hem ‘niet groot’ was en later zelfs overging in ‘wantrouwen’. Hij verwees hierbij naar de Nederlandse Heidemaatschappij dit de verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden op Rozenburg had gekregen.

Een merkwaardig element in het gedrag van Bakker was zijn ziekteverlof. Op 23 augustus 1944 meldde hij zich ziek. Na de oorlog zou Bakker hierover verklaren dat hij dit gedaan om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Hij had namelijk van de hoogste baas van het ministerie, Rost van Tonningen, de opdracht gekregen om het Kroondomein te liquideren. Daaraan wilde hij zich onttrekken. Zijn plaatsvervanger J.D. Schouten zou over deze kwestie in een lijvige brief opmerken dat in de tijd dat hij plaatsvervanger was, nooit contact met Duitse autoriteiten over deze zaak had gehad en ook geen telefoontjes had gekregen. Op 12 april 1945 liet Bakker aan zijn plaatsvervanger weten dat hij weer terug in zijn functie wilde. Dezelfde Schouten had verder ook weinig goeds over Bakker te melden. Zo zou Bakker hebben gespreken over de ‘schitterende prestaties van het Duitsche leger’ en het ‘geweldige organisatietalent’. Bovendien, volgens Schouten, behandelde Bakker zaken van Duitse instanties altijd met spoed. Bakker verweerde zich hiertegen door te stellen dat hij gewoon was om zaken snel af te handelen.

De zuiveringscommissie van het ministerie stelde dat Bakker ‘jong’ in zijn functie was gekomen, blijk had gegeven van ‘grote ambitie, maar dat hij ‘hoekig’ was, wat werd geweten aan zijn herkomst uit West-Friesland. Bakker was ‘niet gemakkelijk met mensen’, ‘moeilijk tot concessies’ bereid, had sterke eigen meningen’ en ‘handelde naar eigen inzichten’. Bakker was naar het oordeel van de commissie ‘niet gemakkelijk, maar wel eerlijk’. De commissie meende dat Bakker zich ‘niet als een slecht vaderlander had gedragen’, maar dat van hem als ‘hoofdambtenaar niet zoveel was uitgegaan als van hem in zijn positie’ mocht worden verwacht. Concluderend stelde de commissie voor om Bakker een berisping te geven, maar deze niet openbaar te maken. Er werden echter ook gesteld dat er ‘termen aanwezig’ waren voor ‘ongevraagd oneervol ontslag’.

Het hogere Centraal Orgaan op de Zuivering van het Overheidspersoneel nam de zaak hoog op. Men achtte Bakker weliswaar ‘politiek betrouwbaar’, maar had ‘in zijn beleid niet de Nederlandsche koers gevolgd’. Hij had een houding gehad van de ‘minste weerstand’ en was ‘gehaast in Duitsche aangelegenheden’ geweest. In juni 1946 stelde de Commissie voor om Bakker op basis van zijn ‘geestesgesteldheid’ te ontslaan. Toch besefte deze commissie dat er ook rekening moest worden gehouden met ‘billijkheid en met name rechtsgelijkheid’ wat betreft de behandeling van zijn chef, H. Postma. Deze was namelijk ‘zuiver’ verklaard. Postma was directeur-generaal bij Domeinen en waarnemend secretaris-generaal bij het Ministerie van Financiën en hij nam het voor Bakker op.[2] Hij sprak vergoelijkend over de aantijgingen tegen Bakker. Toch liep de zaak voor Bakker uiteindelijk nog redelijk goed af. Hij kwam er vanaf met een schriftelijke, doch niet openbare berisping. Zijn carrière zou er overigens ook geen nadeel van ondervinden.*

In het bestuur van de stichting

In 1947 zou Bakker toetreden tot het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer. Bij de plannen voor Europoort zou hij later (opnieuw) een onduidelijke, maar zeker niet altijd positieve rol spelen. In 1967 werd Bakker, na zijn pensionering, secretaris van het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer. Hij zou die functie vervullen tot aan de liquidatie van de Stichting eind 1974.

[1] Dit zou leiden tot de Krimpolder.
[2] Mr. M.M. Rost van Tonningen was op dit departement sinds april 1941 secretaris-generaal en daarnaast president van De Nederlandsche Bank. Rost van Tonningen stond bekend als een overtuigd nationaalsocialist. Hij pleegde in juni 1945 zelfmoord.

*Commentaar

Het is merkwaardig dat de zuiveringscommissie van het ministerie en het centraal Orgaan op de Zuivering van het Overheidspersoneel zo van mening verschilden. Nog merkwaardiger is het uiteindelijk de beslissing van het lagere orgaan werd gevolgd. Ik kan me daarom niet aan de indruk onttrekken dat het dossier over Bakker onvolledig is óf dat besluitvorming buiten de organen om heen plaatsgevonden. Dat laatste zou kunnen inhouden dat de ambtelijke top van het ministerie van Financiën zich met de zaak heeft bemoeid. De zaak van de meerdere van Bakker, Postma, kan hierbij een rol hebben gespeeld; deze was namelijk 'zuiver' verklaard.

Relevante archieven

— 2.04.67 Inventaris van het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Zuivering Ambtenaren en Nederlandse Orden, (1940) 1945-1959 (1984), inventarisnummer 1808. Beperkt openbaar onder een B-beperking.

— 2.08.79 Inventaris van het archief van het Bureau Zuiveringsaangelegenheden en taakopvolgers van het Ministerie van Financiën, (1936) 1945-1975 (1989), inventarisnummer 390. Beperkt openbaar onder een B-beperking.

— 2.08.83 Inventaris van persoonsdossiers van het hogere personeel van het Ministerie van Financiën, (1856) 1945-1985, inventarisnummer 6.

 

Logo De Beer

Laatste wijziging

31 maart 2023

Terzijde

Uitspraken van H. Bakker, gedaan in vergaderingen van het bestuur van Stichting Natuurmonument De Beer en in correspondentie met het bestuur:

 

Juni 1957: ... hij op grond van wat hem thans ambtelijk bekend is, van mening is, dat het gehele reservaat op den duur verloren zal gaan.

 

April 1958: ... is eveneens van mening, dat wij zo lang mogelijk en zo goed mogelijk voor "De Beer" zullen moeten zorgen, waarbij het de vraag is of de nieuwe ingang al zo gauw zal worden gemaakt. In eerste aanleg gaat het er om, wat er op korte termijn gebeuren moet en hoe wij zo goed mogelijk in het zuiden een toegang kunnen maken zonder al te dure voorzieningen.

 

Februari 1959: ... dat de plannen tot industriële ontwikkeling op West-Rozenburg onvermijdelijk zullen leiden tot het, deels reeds op vrij korte termijn, uitvoeren van havenwerken op de plaats van het natuurreservaat "De Beer", tengevolge waarvan dit gebied zal moeten verdwijnen.